De welvaartstaat is dood, lang leve de partnerstaat

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search


Bron

Jean Lievens:

Oorspronkelijke tekst: The 'welfare state' is dead - long live the 'partner state'?

Verschenen op 15/03/2012 op de website van Aljazeera

URL = http://www.aljazeera.com/indepth/opinion/2012/03/20123111423139193.html


Tekst

Michel Bauwens:


Nu de welvaartsstaat afbrokkelt, hebben we nood aan democratisch bestuurde burgerlijke instellingen die het gemeenschappelijk welzijn beschermen.

In de twee voorgaande artikels bediscussieerden we de waardecrisis van het cognitief kapitalisme en een economisch model in wording dat begon met de baanbrekende vrije software-economie en politiek gestalte kreeg door nieuwe sociale bewegingen zoals Occupy Wall Street.

In dit opkomende model zijn drie partijen betrokken: een gemeenschap van bijdragers die een commons van kennis, software of design creëren, een bedrijfscoalitie die marktwaarde creëert boven op die commons; en een aantal ‘verenigingen voor maatschappelijk nut’ die toezien op het verloop van de samenwerking.

Deze samenwerking zou onmogelijk zijn zonder de ondersteuning van een zware materiële infrastructuur. Elk commons-project steunt niet alleen op een algemene internetinfrastructuur, maar ook op een specifieke infrastructuur die een welbepaald project mogelijk maakt. Open hardwareprojecten hebben bijvoorbeeld een plaats nodig om hun ontwerpen te delen. Ze kunnen daarvoor bijvoorbeeld terecht bij Thinhiverse, terwijl vrije software nood heeft aan diensten op het vlak van projectmanagement zoals GitHub.

Kunnen we ook iets leren over de politiek van deze nieuwe manier van waardeschepping – iets dat niet alleen nuttig kan zijn voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de hele samenleving? Bestaat er een nieuw politiek model dat zich samen ontwikkelt met die nieuwe sociale praktijken en een antwoord zou kunnen bieden op de hedendaagse crisis van de democratie? Mijn antwoord is een empatisch “ja” – ik denk namelijk dat we getuige zijn van de ontwikkeling van een nieuw staatsmodel, een peer-to-peer staat als je wilt.

Laten we de machtsmechanismen en de politiek van peer-productie die gericht is op de commons nader bekijken, alsook de drie spelers die betrokken zijn in deze nieuwe institutionele structuur.

Onlinegemeenschappen

Eerst en vooral zijn deze gemeenschappen geen democratieën. Waarom? Omdat democratie, de markt en hiërarchieën allemaal manieren zijn om schaarse middelen toe te wijzen. In een hiërarchie beslissen de leidinggevenden, in de markt beslissen de prijzen en in een democratie beslissen “wij”.

Maar daar waar middelen in overvloed zijn, wat het geval is met (digitale) kennis, code en design die kunnen gekopieerd en gedeeld worden tegen marginale kost, zijn deze mechanismen niet nodig. Deze gemeenschappen zijn poly-archieën en het soort macht dat er heerst is meritocratisch, gedistribueerd en ad hoc. Iedereen kan bijdragen zonder toestemming, maar alleen degenen die erkenning genieten en aanvaard worden binnen de gemeenschap –de zogenaamde “beheerders” en “redacteurs”- beslissen welke stukjes software of design aanvaardbaar zijn.

Die beslissingen vergen expertise, geen gemeenschappelijke consensus. Elk sociaal systeem wordt geconfronteerd met een spanningsveld tussen inclusieve participatie en selectie voor uitmuntendheid. Peer-productie heeft dit probleem op een vrij elegante manier opgelost. Het geniale van de oplossing ligt niet in het vermijden van conflicten, maar in het structureel wegwerken van onnodige conflicten door maximale menselijke vrijheid in overeenstemming te brengen met een gemeenschappelijk doel van samenwerking. Peer-productie is immers altijd doelgerichte samenwerking, en het is het doel in kwestie dat bepalend is voor de keuze van de mechanismen van het bestuursmodel (peer Governance).

Het belangrijkste toewijzingsmechanisme in dergelijke projecten is een “verdeling van taken”. Maar in tegenstelling tot het industrieel model is er niet langer een arbeidsverdeling tussen jobs en onderlinge coördinatie. Aangezien de werkomgeving volledig open en transparant ontworpen is, kan elk deelnemend individu zien wat er nodig is, en in functie daarvan beslissen om al dan niet deel te nemen. Opmerkelijk genoeg laat dit model zowel globale coördinatie toe als groepsdynamiek op kleine schaal.

Conflicten tussen deelnemers

Natuurlijk kunnen er tijdens de samenwerking conflicten ontstaan tussen de deelnemers, en dat gebeurt dan ook. Maar de knopen worden niet op autoritaire wijze doorgehakt, wel via een onderhandelde coördinatie. Meningsverschillen worden uitgeklaard via fora en mailinglijsten die door deze gemeenschappen worden gebruikt om hun werk te coördineren.

De overblijvende hiërarchische beslissing, om een stukje voor het (software)programma (code of design) al dan niet te accepteren, wordt in evenwicht gehouden door de vrijheid van de deelnemers om af te haken en een eigen “vertakking” op touw te zetten (“to fork” in het jargon van vrije softwareprojecten). Dat betekent dat participanten die niet akkoord gaan met de beslissing altijd de basiscode kunnen meenemen en een nieuwe versie maken waarin hun voorkeur domineert. De beheerders weten dus dat verkeerde en unilaterale beslissingen kunnen leiden tot het leegbloeden van het project, of tot een vertakking.

Uiteraard is niet alles in overvloed en elke overvloed creëert haar eigen schaarste. Zo zou er bijvoorbeeld geen Wikipedia mogelijk zijn zonder de financiering van de servers, en geen vrije software of open hardware zonder gelijkaardige ondersteunende mechanismen.

Dat is de reden waarom open-sourcegemeenschappen een nieuwe instelling hebben in het leven geroepen: de vereniging voor maatschappelijk nut.

Dit is een belangrijke sociale uitvinding, want in tegenstelling tot klassieke non-profits of niet-gouvernementele organisaties werken ze niet vanuit een standpunt van schaarste. Klassieke NGO’s werken grotendeels op dezelfde manier als andere instellingen uit het industrieel tijdperk, zoals de onderneming en de marktstaat, die er allebei van uitgaan dat de ingezette middelen moeten worden gebundeld en beheerd. Verenigingen voor maatschappelijk nut spelen echter enkel een actieve rol bij het creëren van de mogelijkheid voor de gemeenschap om samen te werken door te zorgen voor een infrastructuur, niet door tussen te komen in het productieproces. De enige bestaansreden van die verenigingen is de gemeenschap die ze uitdrukken te stimuleren. Dit is goed nieuws omdat ze over het algemeen democratisch worden bestuurd. Dat is ook noodzakelijk want een ondemocratische instelling zou de bijdragen van de participanten in de gemeenschap ontmoedigen.

Het verrassende aspect hierbij is het volgende: hoe zou je een instelling die verantwoordelijk is voor het gemeenschappelijk welzijn van alle deelnemers definiëren? Wij beweren dat zo’n vereniging voor maatschappelijk nut zeer gelijkaardige functies vervult als degene die wij normaal gezien toewijzen aan de overheid.

Staatsvorming

Terwijl de staat altijd een klasseninstelling is voor het behoud van regels die sociale privileges verdedigen, kan ze zich nooit beperken tot een instrument voor bevoorrechte heerschappij, maar moet ze ook instaan voor het algemeen welzijn. Hoe meer de nadruk ligt op dat laatste, hoe meer de betrokken staatsvorm wordt geaccepteerd en zelfs als “goed” ervaren. Maar hoe minder ze die rol vervult, hoe meer ze haar legitimiteit verliest en beschouwd wordt als een bron van onderdrukking in de handen van een minderheid.

Een staat weerspiegelt vaak de krachtsverhoudingen binnen een bepaalde samenleving. De welvaartsstaat was aanvaardbaar omdat ze steunde op een sociaal compromis en een sterke arbeidersbeweging. De elites beschouwden ze als een beter alternatief dan het Sovjetmodel, waarvan gevreesd werd dat het minder op de trouw van de burgers kon rekenen.

Toen dat alternatief ineenstortte in 1989, op een moment dat de sociale bewegingen in het westen waren verzwakt door desindustrialisering, maakte de welvaartsstaat geleidelijk aan plaats voor de huidige verzorgingsstaat voor grote bedrijven en banken. Dit systeem helpt enkel de bevoorrechte lagen, vernielt de sociale solidariteitsmechanismen en maakt de meerderheid van de bevolking armer. De middenklassen blijven fundamenteel verzwakt achter. Een dergelijk systeem beschikt op langere termijn niet meer over de nodige legitimiteit omdat het elk sociaal contract verbreekt dat voor sociale vrede moet zorgen. Het is zeer moeilijk om trouw af te dwingen op basis van het vooruitzicht van steeds meer offers.

Dat betekent dat we niet alleen de dood van de welvaartsstaat meemaken, maar ook van de neoliberale verzorgingsstaat voor bedrijven. De belangrijkste reden waarom de welvaartsstaat problematisch is geworden, is omdat haar sociale basis, de westerse industriële arbeidersklasse en haar verwante sociale bewegingen, demografische minderheden zijn geworden. Zelfs toen ze nog werkten, zouden de mechanismen ervan de huidige sociale meerderheid -kenniswerkers en bedienden die vaak in bestaansonzekerheid verkeren- niet veel meer kunnen helpen.

Bovendien is de paternalistische en bureaucratische werking van veel instellingen van de welvaartsstaat onaanvaardbaar geworden ten gevolge van de toenemende drang naar persoonlijk en sociale autonomie - een van de belangrijkste sociale verzuchtingen van de nieuwe klasse kenniswerkers. Veel van de andere positieve sociale functies van de welvaartsstaat werden uitgehold door neoliberale hervormingen, ook van “New Labour” en “De Derde Weg”, die de logica van de private sector willen invoeren bij de overheid.

Kunnen we ons dan een nieuwe soort staat voorstellen? Wij stellen graag een nieuw concept voor, namelijk de “partnerstaat”. De partnerstaat die theoretisch voor het eerst naar voren werd gebracht door de Italiaanse politicologe Cosma Orsi, is een staatsvorm die sociale waardecreatie door de burgers mogelijk maakt en de samenwerkingsinfrastructuur voor de hele samenleving beschermt.

Instellingen van de commons

De partnerstaat kan op elk territoriaal niveau de vorm aannemen van een aantal instellingen die het algemeen welzijn beschermen. Ze doet op territoriale schaal wat verenigingen voor maatschappelijk nut doen op projectmatige schaal. Terwijl verenigingen voor maatschappelijk nut opereren voor deelnemers aan een welbepaald project, werkt de partnerstaat voor alle burgers. Commoners hebben de neiging zich alleen te bekommeren om “hun” commons, niet om de maatschappij in haar geheel. Daarom zijn ook specifieke instellingen nodig die zich ontfermen over het algemeen belang.

Het goede nieuws is dat een dergelijke partnerstaat al bestaat. We hebben ze reeds in actie gezien, zij het in embryonale vorm. Enkele jaren geleden brachten we een bezoek aan Brest in Frankrijk. Brest is niet echt een mooie stad, ook al is ze gelegen in een prachtige streek en heeft ze wel degelijk bepaalde charmes. De stad werd gebombardeerd in WOII en op het puin werden heel wat onaantrekkelijke sociale woningen gebouwd, een broeihaard van sociale problemen. Michel Briand, een medewerker van de burgemeester, en zijn team gemeenteambtenaren kwamen op het schitterende idee om het sociale leven in de stad nieuw leven in te blazen aan de hand van virtuele middelen. Het team creëerde plaatselijke versies van Facebook, YouTube en Flickr, hielp plaatselijke verenigingen een aanwezigheid online uit te bouwen, investeerde zwaar in opleidingen en stelde zelfs een fysieke bibliotheek ter beschikking waar burgers productiemateriaal konden lenen. Een van hun projecten was het in kaart brengen van de oude ‘smokkelroutes’ om wandelaars naar de streek aan te trekken. Ze beslisten die paden “virtueel” te verrijken.

De sociale innovatie bestond erin dat het stadsbestuur het allemaal niet zelf deed, en evenmin de private sector ermee belaste, maar burger(team)s stimuleerde om toegevoegde waarde te creëren. Dit gebeurde op verschillende manieren zoals fotogalerijen met bekende monumenten, mondelinge overleveringen van de geschiedenis, enzovoort. Dat is dus de partnerstaat: overheden die de juiste omstandigheden en ondersteunende infrastructuur creëren die de burgers toelaten om samen waarde voort te brengen.

Dit is voordelig voor de hele samenleving. Het stimuleert ook de plaatselijke economie aangezien bedrijven toegevoegde marktwaarde kunnen creëren om nog meer toeristen aan te trekken. Michel Briand en zijn team werkten onvermoeibaar door in het belang van de burgers door het stimuleren van hun vermogen om samen maatschappijnlijke waarde te creëren. De aldus gecreëerde kennis en cultuur mondden natuurlijk uit in een bruisende commons. Indien we dit voorbeeld zouden uitbreiden op nationale en zelfs supranationale schaal, zouden we komen tot een staatsvorm die geen welvaartsstaat zou zijn, maar een “commonsvaart”-staat ter bevordering van de commons en de waardescheppende commoners.

Hier loert echter één gevaar om de hoek dat geïllustreerd wordt door het programma “The Big Society” in Groot-Brittannië. Dat programma gebruikt de woordenschat van burgerlijke zelfstandigheid en actie, maar is gericht op de ondermijning van de welvaartsstaat met haar voorzieningen. Een partnerstaat kan niet steunen op de vernietiging van de openbare samenwerkingsinfrastructuur. Misschien was dat niet het oorspronkelijke doel van Philip Blond en zijn op de burgermaatschappij gerichte ‘Red Tories’, maar het is wel degelijk de politiek die David Cameron in de praktijk uitvoert. De peer-productie van gemeenschappelijke waarde vooronderstelt maatschappelijke rijkdom en sterke maatschappelijke instellingen.

Anders gesteld: het concept van de partnerstaat overstijgt de welvaartsstaat maar bewaart er ook het beste van, zoals de mechanismen van sociale solidariteit, sterke onderwijssystemen en een bruisend cultureel leven dat door de overheid wpordt gesubsidieerd. De Britse Tories gebruiken de taal van de Big Society in een poging om de overblijfselen van maatschappelijke solidariteit verder te ondermijnen, en mensen aan hun lot over te laten. Ze stimuleren en ondersteunen niet, maar doen precies het omgekeerde.

Ook al zal peer-productie zich ongetwijfeld ook ontwikkelen als een middel om weerstand te bieden in slechte tijden, heeft een samenleving die steunt op echte, bruisende commons wel degelijk nood aan een partnerstaat in de vorm van een netwerk van democratisch bestuurde verenigingen voor maatschappelijk nut die het algemeen welzijn beschermen op territoriale schaal.