Sociale innovatie en de partnerstaat als opkomende modellen voor de ontwikkelingslanden

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search


Bron

Jean Lievens:

Sociale innovatie en de partnerstaat als opkomende modellen voor de ontwikkelingslanden

Originele tekst: Social Innovation and the Partner State as Emerging Models for the Developing World gepubliceerd in Information Technology in Developing Countries Volume 17, No. 3, November 2007


URL = http://www.iimahd.ernet.in/egov/ifip/nov2007/michel-bauwens.htm

“Information Technology in Devoping Countries” is een nieuwsbrief van de Internationale Federatie voor Informatie Processing (IFIP)


Tekst

Michel Bauwens:

"Het internet beschikt over een kwaliteit die ondergewaardeerd wordt. Het maakt immers de globale coördinatie van kleine teams mogelijk of anders gesteld dat de peer-to-peer logica van kleine groepen nu mogelijk is op wereldschaal. De hoeveelheid kapitaal die nodig is om een internetbedrijfje op te richten, is drastisch gedaald. Er worden tal van genetwerkte microagentschappen opgericht die werken met een minimum aan kapitaal. Aangezien kenniswerkers over hun eigen productiemiddelen beschikken, namelijk hun hersenen en hun computers, bevinden ze zich structureel in een andere positie dan fabrieksarbeiders die hun arbeid moeten verkopen aan kapitaaleigenaars. Voor kenniswerkers is kapitaal niet langer een voorafgaande conditie voor innovatie, maar meer een noodzaak achteraf van zodra hun innovatie snel ingang vindt zodat ze de massale toepassing ervan kunnen opvangen. Google, Bittorrent en YouTube hadden voor hun uitvindingen niet veel kapitaal nodig, maar wel van zodra ze massaal werden geïmplementeerd. En zelfs die noodzaak is een gevolg van hun keuze voor gecentraliseerde netwerken van servers. Ze hadden dit grotendeels kunnen omzeilen door te kiezen voor een strategie van gedistribueerde netwerken, gekapitaliseerd door de gebruikers.

Cory Doctorow vat het als volgt samen: “Computers zijn machines om data te kopiëren. Een goede computer is er een die goed, snel en goedkoop kopieert. Het internet is een machine om kopieën van data rond te sturen. Als het internet goed werkt, kopieert het data snel en goedkoop.”

In een wereld die steeds meer gedomineerd wordt door die universele machine heeft het steeds minder zin om een logica te volgen die steunt op intellectuele eigendomsrechten. Verre van innovatie te bevorderen, druisen alsmaar restrictiever wordende intellectuele eigendomsrechten in tegen de logica van niet-rivaliserende goederen. Delen doet niets af van de vreugde die je ondervindt, maar verhoogt zelfs de waarde dankzij netwerkeffecten. Kennis die beschikbaar is in een commons kan eindeloos en zonder toestemming worden verbeterd. In een dergelijke context worden intellectuele eigendomsrechten en de artificiële schaarste die ze creëren de belangrijkste hinderpaal voor een verdere groei van sociale samenwerking en een explosie op het vlak van innovatie.

Het betekent dat innovatie sociaal wordt en een opkomende eigenschap is van een netwerk van kenniswerkers die voortdurend met elkaar verbonden zijn, en niet langer uitsluitend het eigendom van interne R&D-afdelingen van individuele bedrijven. Organisatorische randcompetenties, namelijk het vermogen om zich in te schakelen in participatieve netwerken, beginnen kerncompetenties te overtroeven. Het monopolie van kapitaal over de toegang tot gecentraliseerde productiemachines en organisatorische vaardigheden is aan het afkalven. Dat gebeurt niet alleen op het vlak van immateriële productie, maar ook op het vlak van materiële productie waar gecombineerde ontwikkelingen rond desktopfabricage, ‘rapid tooling & manufaturing’, persoonlijke fabricage en veelzijdige (multi-purpose) machines in de reële wereld dezelfde weg volgen als eerder de computer: een dramatische verlaging van de investeringsdrempel die leidt tot een transformatie van gecentraliseerde en gedecentraliseerde logica’s tot gedistribueerde logica’s. We moeten dit koppelen aan de toenemende ecologische crisis (globale opwarming) en de uitputting van natuurlijke grondstoffen die uiteindelijk zullen leiden tot het einde van het tijdperk van goedkope energie en de tegennatuurlijke tendens om te werken met een oneindige groeimachine in een eindige materiële wereld.

Om het onverbloemd te stellen: de onafgebroken werking van een oneindige groeimachine in een begrensde omgeving is zowel fysisch als logisch onmogelijk. Binnen enkele decennia zullen we gedwongen worden om de huidige onlogica -namelijk materiële oneindigheid en artificiële schaarste in de immateriële wereld- drastisch om te keren– een ‘natuurlijk kapitalisme’ dat de limieten respecteert, gekoppeld aan een universum van vrije ‘sharing’ in de immateriële wereld.

Nu die logica zich begint te ontwikkelen, maken we de opkomst mee van een nieuwe productiewijze die gebaseerd is op open ontwerpen die niet onderworpen zijn aan intellectuele eigendomsrechten, zoals in de wereld van de open source software, ontluikende open-designgemeenschappen in de wereld van de hardware, en nieuwe bedrijfsmodellen. Een ervan is de sfeer van individueel en collectief delen van culturele expressies, het model van Web 2.0 waarbij de deelnemers gebruikswaarde creëren en daarbij ondersteund worden door private platforms die sharing toelaten in ruil voor de verkoop van de verzamelde aandacht op de reclamemarkt. Denk aan Google, YouTube en eBay als ondernemingen die waarde opvangen die gecreëerd wordt door sharing- en ruilgemeenschappen.

Het ander model is peer-productie die zich richt op de commons, zoals Linux en Wikipedia, met een zelforganiserende gemeenschap met het model van peer-Governance. Ze creëert verenigingen voor maatschappelijk nut om de samenwerkingsinfrastructuur te beheren en doet uiteindelijk een bedrijfsecologie ontstaan die schaarste creëert rond de commons (bijvoorbeeld Red Hat en IBM rond Linux) en op haar beurt de commons ondersteunt die aan de basis ligt van hun eigen rijkdom. Tot slot is er het model van crowdsourcing waarbij bedrijven zelf de deelname organiseren onder hun controle en binnen hun eigen structuur, maar zich niettemin moeten aanpassen aan de logica van de aangesloten gemeenschappen.

Elke onderneming die cocreatie omarmt, inpikt op participatieve processen, open en vrije grondstoffen als input gebruikt en een op de commons gerichte licentie als output, zal een competitief voordeel hebben tegenover bedrijven die zich afsluiten van deelname van buitenaf. En bedrijven die eigen strategieën hanteren en bijgevolg geen toegang hebben tot gemeenschappen om hun producten te verbeteren, zullen na verloop van tijd het pleit verliezen van structuren voor maatschappelijk nut die wel kunnen profiteren van gemeenschappelijk ontwikkelde verbeteringen. Denk aan Britannica versus Wikipedia om te zien wat dergelijke concurrentie teweegbrengt en hoe de laatste de eerste volledig uit de markt heeft gedreven.

De opkomst van peer-productie, peer-Governance en peer-eigendom als een derde wijze van waardeschepping hanteert niet alleen een postkapitalistische logica van sharing en het creëren van commons, maar is ook ingebed in de markt en vindt plaats op wereldwijde schaal. Dit is vooral het geval in de Westerse landen die een groter relatief gewicht van kenniswerkers combineren met een gesofisticeerd begrip van de voordelen van participatie door nieuwe netarchische kapitalistische platformeigenaars.

Hoewel nieuwe wijzen van productie en sociale organisatie historisch gezien altijd beginnen in dominerende landen, kunnen landen in de periferie er meer baat bij hebben en daarom een revolutie doorvoeren om die nieuwe wijzen dominant te maken. Ontwikkelingslanden hebben weliswaar relatief minder kenniswerkers, maar vaak ook grote reserves werkloze en mogelijk gefrustreerde kenniswerkers die zich kunnen bezighouden met destructieve activiteiten zoals computer cracking. Wat zou er niet gebeuren indien beleidmakers directe sociale waardeproductie zouden initiëren en stimuleren? Dergelijke individuen zouden zich dan inzetten in sociaal constructieve projecten waarvoor ze erkenning zouden krijgen. Het zou zouden geven tot de creatie van nieuwe bedrijfsniches. Met andere woorden, de analogie van ‘de staat als ouder’ zal moeten veranderen in ‘de staat als partner’ en de overheid zou de noodzakelijke infrastructuur moeten creëren om meer sociale innovatie toe te laten. Dit zou niet alleen nieuwe lagen van de bevolking aanzetten tot sociale samenwerking, maar ook een bedrijfsecologie creëren die zou kunnen voortbouwen op deze commons van kennis en open design. Mijn stelling is dat ontwikkelingslanden relatief veel meer winst kunnen boeken door dergelijke praktijken aan te nemen dan de reeds geprivilegieerde westerse landen.

In een wereld die snel zal worden geconfronteerd met een dramatische reeks van ernstige ecologische crisissen en slinkende natuurlijke hulpbronnen, kunnen we een nieuw model overwegen dat globale en lokale open-designgemeenschappen die opereren via het internet combineert met plaatselijke productiecapaciteiten, een ‘ingebouwd’ kapitalisme dat natuurlijke grenzen respecteert. Een dergelijk model zou de voordelen van open culturele samenwerkingssfeer, gebaseerd op een versoepeling van de beperkende intellectuele eigendomsrechten en een stopzetting op grote schaal van de technologische ondermijning van internettechnologieën door DRM (digital rights management), combineren met een peer-geïnformeerd maar marktgebaseerd systeem om schaarse natuurlijke grondstoffen te beheren.

Landen als India en China beleven nu de kapitalistische droom (anderen zullen het natuurlijk een nachtmerrie noemen), onbewust van het feit dat we nu al twee planeten opsouperen en dat pariteit met de Westerse levensstijl vier planeten zou vergen. Om zich voor te bereiden op die komende beperkingen, zouden ze er goed aan doen om een beleid te ontwikkelen dat kan putten uit deze nieuwe vormen van sociale organisatie, die enorme voordelen en positieve externe factoren oplevert ten gevolge van sociale samenwerking, en ook kunnen bijdragen tot een bloeiende marktecologie.